Ynformaasje oer it wurd uitstaan (Nederlânsk → Esperanto: elteni)

Synonimen: doorstaan, dulden, uithouden, verdragen, volhouden

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈœy̯tstan/
Ofbrekinguit·staan

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) sta uit(ik) stond uit
(jij) staat uit(jij) stond uit
(hij) staat uit(hij) stond uit
(wij) staan uit(wij) stonden uit
(jullie) staan uit(jullie) stonden uit
(gij) staat uit(gij) stondt uit
(zij) staan uit(zij) stonden uit
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) uitsta(dat ik) uitstonde
(dat jij) uitsta(dat jij) uitstonde
(dat hij) uitsta(dat hij) uitstonde
(dat wij) uitstaan(dat wij) uitstonden
(dat jullie) uitstaan(dat jullie) uitstonden
(dat gij) uitstaat(dat gij) uitstondet
(dat zij) uitstaan(dat zij) uitstonden
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
uitstaand, uitstaande(hebben) uitgestaan

Oarsettingen

Dútskaushalten; ausstehen; ertragen
Esperantoelteni
Fereuerskhalda út; orka; tola
Frânsksoutenir; supporter
Ingelskendure; bear; stand
Katalaanskaguantar fins al final
Portegeesksuportar
Sealterfryskferdreege; häide; uuthoolde; uutstounde
Spaanskaguantar hasta el fin
Taiskทาน