Ynformaasje oer it wurd bezigen (Nederlânsk → Esperanto: uzi)

Synonimen: aanwenden, benutten, gebruiken, zich bedienen van, gebruik maken van, inzetten

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈbezəɣə(n)/
Ofbrekingbe·zi·gen

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) bezig(ik) bezigde
(jij) bezigt(jij) bezigde
(hij) bezigt(hij) bezigde
(wij) bezigen(wij) bezigden
(jullie) bezigen(jullie) bezigden
(gij) bezigt(gij) bezigdet
(zij) bezigen(zij) bezigden
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) bezige(dat ik) bezigde
(dat jij) bezige(dat jij) bezigde
(dat hij) bezige(dat hij) bezigde
(dat wij) bezigen(dat wij) bezigden
(dat jullie) bezigen(dat jullie) bezigden
(dat gij) beziget(dat gij) bezigdet
(dat zij) bezigen(dat zij) bezigden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
bezigbezigt
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
bezigend, bezigende(hebben) gebezigd

Foarbylden fan gebrûk

Ik vatte medelijden jegens hen op en gaf een uitgebreide uitleg over de minderwaardige aspecten van dronkenschap, maar ze weigerden te luisteren en bezigden beledigende taal.

Oarsettingen

Afrikaanskgebruik
Deenskbenytte; bruge; tilbringe
Dútskanwenden; benutzen; brauchen; gebrauchen; verwenden; verwerten; sich bedienen; einsetzen
Esperantouzi; fari uzon de
Fereuersknýta
Finskkäyttää
Frânskappliquer; employer; se servir de; user de
Fryskbrûke; gebrûk meitsje fan
Hongaarskhasznál
Ingelskemploy; use
Yslânskbrúka; nota
Italjaanskimpiegare; usare
Katalaanskemprar; gastar per l’us; usar; utilitzar
Latynuti
Maleiskgunakan; menggunakan
Nederdútskgebruken; bruken; gebrüken
Papiamintskusa; uza
Poalskużywać
Portegeeskdespender; empregar; servir‐se de; usar
Roemeenskfolosi
Russyskвладеть
Sealterfryskanweende; benutsje; bruuke; ferweende
Skotskuise
Spaanskemplear; hacer uso de; usar
Sweedskanvända; begagna; bruka
Taiskใช้
Turkskkullanmak