Ynformaasje oer it wurd aansnellen (Nederlânsk → Esperanto: alkuri)

Synonimen: toelopen, toeschieten, toesnellen, komen aanhollen, komen aanrennen

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈansnɛlə(n)/
Ofbrekingaan·snel·len

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) snel aan(ik) snelde aan
(jij) snelt aan(jij) snelde aan
(hij) snelt aan(hij) snelde aan
(wij) snellen aan(wij) snelden aan
(jullie) snellen aan(jullie) snelden aan
(gij) snelt aan(gij) sneldet aan
(zij) snellen aan(zij) snelden aan
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) aansnelle(dat ik) aansnelde
(dat jij) aansnelle(dat jij) aansnelde
(dat hij) aansnelle(dat hij) aansnelde
(dat wij) aansnellen(dat wij) aansnelden
(dat jullie) aansnellen(dat jullie) aansnelden
(dat gij) aansnellet(dat gij) aansneldet
(dat zij) aansnellen(dat zij) aansnelden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
snel aansnelt aan
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
aansnellend, aansnellende(zijn) aangesneld

Foarbylden fan gebrûk

En zijn soldaten zullen komen aansnellen als ik ze roep en u in de kerker gooien.

Oarsettingen

Dútskhinzulaufen; herbeilaufen; heranlaufen
Esperantoalkuri
Frânskaccourir
Hongaarskodafut; odarohan; odaszalad
Ingelskcome running
Spaanskacudir