Information about the word flatteren (Dutch → Esperanto: bonaspektigi)

Part of speechverb
Pronunciation/flɑˈterə(n)/
Hyphenationflat·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) flatteert(hij) flatteerde
(zij) flatteren(zij) flatteerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) flattere(dat hij) flatteerde
(dat zij) flatteren(dat zij) flatteerden
Participles
Present participlePast participle
flatterend, flatterende(hebben) geflatteerd

Usage samples

Galante jonge hovelingen hadden haar verzekerd dat haar haren de omtrekken van haar gezicht zo veel beter flatteerden.
En ’t zou je zo flatterẹn.

Translations

Englishflatter
Esperantobonaspektigi