Information about the word betreuren (Dutch → Esperanto: bedaŭri)

Synonyms: bejammeren, spijt hebben van, rouwig zijn om

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈtrørə(n)/
Hyphenationbe·treu·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) betreur(ik) betreurde
(jij) betreurt(jij) betreurde
(hij) betreurt(hij) betreurde
(wij) betreuren(wij) betreurden
(jullie) betreuren(jullie) betreurden
(gij) betreurt(gij) betreurdet
(zij) betreuren(zij) betreurden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) betreure(dat ik) betreurde
(dat jij) betreure(dat jij) betreurde
(dat hij) betreure(dat hij) betreurde
(dat wij) betreuren(dat wij) betreurden
(dat jullie) betreuren(dat jullie) betreurden
(dat gij) betreuret(dat gij) betreurdet
(dat zij) betreuren(dat zij) betreurden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
betreurbetreurt
Participles
Present participlePast participle
betreurend, betreurende(hebben) betreurd

Usage samples

Dat is te betreuren, maar jouw tijd zal zeker nog wel komen.
„Dat betreuren we enorm, meneer Forth”, liet kapitein Bourcart weten.
Hij zat terneergeslagen in een cel en betreurde zijn droevig lot.
Het was veilig om de gekwetste gevoelens van Kroide te betreuren, ook al was het niet veilig om spijt te hebben over Heinz’ lot.

Translations

Afrikaansbetreur
Catalandoldre; lamentar; recar; saber greu
Danishbeklage; være ked af
Englishregret
Esperantobedaŭri
Faeroeseharma
Finnishvalittaa
Frenchregretter
Hungariansajnál
Icelandiciðrast
Italianrincrescere
Norwegianangre på
Papiamentodeplorá; lamentá
Portuguesedeplorar; lamentar; sentir; ter pena
Russianжалеть
Saterland Frisianbeduurje
Spanishdeplorar; lamentar
Swedishångra
Thaiเสียใจ; เสียดาย
Turkishacıkmak