Information about the word verkreukelen (Dutch → Esperanto: ĉifi)

Synonyms: frommelen, kreukelen, verfomfaaien, verfrommelen, frunniken

Part of speechverb
Pronunciation/vərˈkrøkələ(n)/
Hyphenationver·kreu·ke·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) verkreukel(ik) verkreukelde
(jij) verkreukelt(jij) verkreukelde
(hij) verkreukelt(hij) verkreukelde
(wij) verkreukelen(wij) verkreukelden
(jullie) verkreukelen(jullie) verkreukelden
(gij) verkreukelt(gij) verkreukeldet
(zij) verkreukelen(zij) verkreukelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) verkreukele(dat ik) verkreukelde
(dat jij) verkreukele(dat jij) verkreukelde
(dat hij) verkreukele(dat hij) verkreukelde
(dat wij) verkreukelen(dat wij) verkreukelden
(dat jullie) verkreukelen(dat jullie) verkreukelden
(dat gij) verkreukelet(dat gij) verkreukeldet
(dat zij) verkreukelen(dat zij) verkreukelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
verkreukelverkreukelt
Participles
Present participlePast participle
verkreukelend, verkreukelende(hebben) verkreukeld

Usage samples

Hij haalde een verkreukelde enveloppe uit zijn zak en gooide die mij toe.

Translations

Englishcrease; crumble; wad
Esperantoĉifi
Faeroeserukka
Frenchfroisser
Germanzerknittern; zerknüllen
Portugueseamarfanhar; amarrotar; amassar
Saterland Frisianknitterje; knulje
Spanishajar; arrugar; estrujar