Information about the word verlevendigen (Dutch → Esperanto: vivigi)

Part of speechverb
Pronunciation/vərˈlevəndəɣə(n)/
Hyphenationver·le·ven·di·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) verlevendig(ik) verlevendigde
(jij) verlevendigt(jij) verlevendigde
(hij) verlevendigt(hij) verlevendigde
(wij) verlevendigen(wij) verlevendigden
(jullie) verlevendigen(jullie) verlevendigden
(gij) verlevendigt(gij) verlevendigdet
(zij) verlevendigen(zij) verlevendigden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) verlevendige(dat ik) verlevendigde
(dat jij) verlevendige(dat jij) verlevendigde
(dat hij) verlevendige(dat hij) verlevendigde
(dat wij) verlevendigen(dat wij) verlevendigden
(dat jullie) verlevendigen(dat jullie) verlevendigden
(dat gij) verlevendiget(dat gij) verlevendigdet
(dat zij) verlevendigen(dat zij) verlevendigden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
verlevendigverlevendigt
Participles
Present participlePast participle
verlevendigend, verlevendigende(hebben) verlevendigd

Translations

Englishanimate
Esperantovivigi
Germanbeleben
Portugueseanimar; vivificar