Information about the word vibreren (Dutch → Esperanto: vibri)

Synonym: trillen

Part of speechverb
Pronunciation/viˈbreːrə(n)//
Hyphenationvi·bre·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) vibreer(ik) vibreerde
(jij) vibreert(jij) vibreerde
(hij) vibreert(hij) vibreerde
(wij) vibreren(wij) vibreerden
(jullie) vibreren(jullie) vibreerden
(gij) vibreert(gij) vibreerdet
(zij) vibreren(zij) vibreerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) vibrere(dat ik) vibreerde
(dat jij) vibrere(dat jij) vibreerde
(dat hij) vibrere(dat hij) vibreerde
(dat wij) vibreren(dat wij) vibreerden
(dat jullie) vibreren(dat jullie) vibreerden
(dat gij) vibreret(dat gij) vibreerdet
(dat zij) vibreren(dat zij) vibreerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
vibreervibreert
Participles
Present participlePast participle
vibrerend, vibrerende(hebben) gevibreerd

Usage samples

De schuit begon te vibreren, er voer een schok doorhen.

Translations

Czechchvět se; kmitat; vibrovat
Englishvibrate
Esperantovibri
Faeroesedarra
Finnishvärähdellä
Frenchvibrer
Germanschwirren; vibrieren
Papiamentovibra
Portuguesefremir; vibrar
Saterland Frisianswierje; vibrierje
Spanishvibrar
Swedishdallra