Information about the word overláden (Dutch → Esperanto: troŝarĝi)

Synonym: overbelasten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈovərladə(n)/
Hyphenationover·la·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) overlaad(ik) overlaadde
(jij) overlaadt(jij) overlaadde
(hij) overlaadt(hij) overlaadde
(wij) overladen(wij) overlaadden
(jullie) overladen(jullie) overlaadden
(gij) overlaadt(gij) overlaaddet
(zij) overladen(zij) overlaadden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) overláde(dat ik) overlaadde
(dat jij) overláde(dat jij) overlaadde
(dat hij) overláde(dat hij) overlaadde
(dat wij) overladen(dat wij) overlaadden
(dat jullie) overladen(dat jullie) overlaadden
(dat gij) overladet(dat gij) overlaaddet
(dat zij) overladen(dat zij) overlaadden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
overlaadoverlaadt
Participles
Present participlePast participle
overladend, overladende(hebben) overladen