Synonym: overwaarderen
Part of speech | verb |
---|---|
Pronunciation | /ovərˈsxɑtə(n)/ |
Hyphenation | over·schat·ten |
Indicative mood | |
---|---|
Present tense | Past tense |
(ik) overschat | (ik) overschatte |
(jij) overschat | (jij) overschatte |
(hij) overschat | (hij) overschatte |
(wij) overschatten | (wij) overschatten |
(jullie) overschatten | (jullie) overschatten |
(gij) overschat | (gij) overschattet |
(zij) overschatten | (zij) overschatten |
Subjunctive mood | |
Present tense | Past tense |
(dat ik) overschatte | (dat ik) overschatte |
(dat jij) overschatte | (dat jij) overschatte |
(dat hij) overschatte | (dat hij) overschatte |
(dat wij) overschatten | (dat wij) overschatten |
(dat jullie) overschatten | (dat jullie) overschatten |
(dat gij) overschattet | (dat gij) overschattet |
(dat zij) overschatten | (dat zij) overschatten |
Imperative mood | |
Singular/Plural | Plural |
overschat | overschat |
Participles | |
Present participle | Past participle |
overschattend, overschattende | (hebben) overschat |
English | overestimate |
---|---|
Esperanto | trotaksi; supertaksi |
German | überschätzen |
Portuguese | superestimar |
Saterland Frisian | uurschätsje; uurskätsje |