Information about the word rillen (Dutch → Esperanto: tremi)

Synonyms: beven, bibberen, huiveren, sidderen, trillen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈrɪlə(n)/
Hyphenationril·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ril(ik) rilde
(jij) rilt(jij) rilde
(hij) rilt(hij) rilde
(wij) rillen(wij) rilden
(jullie) rillen(jullie) rilden
(gij) rilt(gij) rildet
(zij) rillen(zij) rilden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) rille(dat ik) rilde
(dat jij) rille(dat jij) rilde
(dat hij) rille(dat hij) rilde
(dat wij) rillen(dat wij) rilden
(dat jullie) rillen(dat jullie) rilden
(dat gij) rillet(dat gij) rildet
(dat zij) rillen(dat zij) rilden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
rilrilt
Participles
Present participlePast participle
rillend, rillende(hebben) gerild

Usage samples

Rillend en bijna buiten adem kroop Tim uit de rivier en begon langs de oever naar hoefafdrukken van de paarden te zoeken.
En hij rilde over het gehele lichaam.
Ik begon te rillen.
Arflane voelde hem rillen.

Translations

Afrikaansbewe
Catalantremolar
Danishryste
Englishshiver
English (Old English)acweccan
Esperantotremi
Faeroesedarra; skelva
Finnishvavista
Frenchtrembler
Germanbeben; zittern; zucken; sich schütteln
Italiantremare
Latintremere
Papiamentotrel
Polishdrżeć
Portuguesetiritar; tremer
Saterland Frisianbieuwje; dubberje; trilje; tuukje
Spanishtemblar
Srananbeyfi
Swedishbäva; dallra; darra; skälva
West Frisianbeve