Information about the word dóórzien (Dutch → Esperanto: travidi)

Synonym: doorhebben

Part of speechverb
Pronunciation/ˈdorzin/
Hyphenationdoor·zien

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zien door(ik) zag door
(jij) zient door(jij) zag door
(hij) zient door(hij) zag door
(wij) zien door(wij) zagen door
(jullie) zien door(jullie) zagen door
(gij) zient door(gij) zaagt door
(zij) zien door(zij) zagen door
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) doorzie(dat ik) doorzage
(dat jij) doorzie(dat jij) doorzage
(dat hij) doorzie(dat hij) doorzage
(dat wij) doorzien(dat wij) doorzagen
(dat jullie) doorzien(dat jullie) doorzagen
(dat gij) doorziet(dat gij) doorzaget
(dat zij) doorzien(dat zij) doorzagen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zie doorziet door
Participles
Present participlePast participle
doorziend, doorziende(hebben) doorgezien

Usage samples

Door alle passages met gepeins, beschrijvingen of beschouwingen vluchtig door te zien en haar aandacht te bepalen tot die gedeelten waarin duels, verkrachtingen, zwarte magie en executies voorkwamen, was ze al vlug een heel eind gevorderd.