Information about the word terugbellen (Dutch → Esperanto: telefoni returne)

Part of speechverb
Pronunciation/təˈrɵɣbɛlə(n)/
Hyphenationte·rug·bel·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bel terug(ik) belde terug
(jij) belt terug(jij) belde terug
(hij) belt terug(hij) belde terug
(wij) bellen terug(wij) belden terug
(jullie) bellen terug(jullie) belden terug
(gij) belt terug(gij) beldet terug
(zij) bellen terug(zij) belden terug
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) terugbelle(dat ik) terugbelde
(dat jij) terugbelle(dat jij) terugbelde
(dat hij) terugbelle(dat hij) terugbelde
(dat wij) terugbellen(dat wij) terugbelden
(dat jullie) terugbellen(dat jullie) terugbelden
(dat gij) terugbellet(dat gij) terugbeldet
(dat zij) terugbellen(dat zij) terugbelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bel terugbelt terug
Participles
Present participlePast participle
terugbellend, terugbellende(hebben) teruggebeld

Usage samples

Een half uur later belde ze terug.
Nou, je kunt haar niet terugbellen.
U wordt dan zo spoedig mogelijk teruggebeld.

Translations

Afrikaansterugskakel
Englishcall back
Esperantotelefoni returne; retelefoni