Information about the word belegeren (Dutch → Esperanto: sieĝi)

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈleɣərə(n)/
Hyphenationbe·le·ge·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) beleger(ik) belegerde
(jij) belegert(jij) belegerde
(hij) belegert(hij) belegerde
(wij) belegeren(wij) belegerden
(jullie) belegeren(jullie) belegerden
(gij) belegert(gij) belegerdet
(zij) belegeren(zij) belegerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) belegere(dat ik) belegerde
(dat jij) belegere(dat jij) belegerde
(dat hij) belegere(dat hij) belegerde
(dat wij) belegeren(dat wij) belegerden
(dat jullie) belegeren(dat jullie) belegerden
(dat gij) belegeret(dat gij) belegerdet
(dat zij) belegeren(dat zij) belegerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
belegerbelegert
Participles
Present participlePast participle
belegerend, belegerende(hebben) belegerd

Usage samples

Op 12 mei 1500 begonnen zij de stad Franeker te belegeren.
Kasteel Janeil wordt belegerd.
Het is volgens het hoofd van het Internationale Rode Kruis veel te gevaarlijk om de door Russische troepen belegerde stad binnen te komen.

Translations

Czechobléhat
Englishbesiege; beleaguer
Esperantosieĝi
Faeroesekringseta
Frenchassiéger
Germanbelagern
Italianassediare
Portugueseassediar; cercar; sitiar
Saterland Frisianbeleegerje
Spanishasediar; sitiar
Swedishbelägra
West Frisianbelegerje