Information about the word salderen (Dutch → Esperanto: saldi)

Synonyms: afsluiten, vereffenen

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) saldeer(ik) saldeerde
(jij) saldeert(jij) saldeerde
(hij) saldeert(hij) saldeerde
(wij) salderen(wij) saldeerden
(jullie) salderen(jullie) saldeerden
(gij) saldeert(gij) saldeerdet
(zij) salderen(zij) saldeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) saldere(dat ik) saldeerde
(dat jij) saldere(dat jij) saldeerde
(dat hij) saldere(dat hij) saldeerde
(dat wij) salderen(dat wij) saldeerden
(dat jullie) salderen(dat jullie) saldeerden
(dat gij) salderet(dat gij) saldeerdet
(dat zij) salderen(dat zij) saldeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
saldeersaldeert
Participles
Present participlePast participle
salderend, salderende(hebben) gesaldeerd

Translations

Englishbalance
Esperantosaldi
Germansaldieren
Italiansaldare
Portuguesesaldar
Saterland Frisiansaldierje
Spanishsaldar