Information about the word terugbetalen (Dutch → Esperanto: ristorni)

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) betaal terug(ik) betaalde terug
(jij) betaalt terug(jij) betaalde terug
(hij) betaalt terug(hij) betaalde terug
(wij) betalen terug(wij) betaalden terug
(jullie) betalen terug(jullie) betaalden terug
(gij) betaalt terug(gij) betaaldet terug
(zij) betalen terug(zij) betaalden terug
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) terugbetale(dat ik) terugbetaalde
(dat jij) terugbetale(dat jij) terugbetaalde
(dat hij) terugbetale(dat hij) terugbetaalde
(dat wij) terugbetalen(dat wij) terugbetaalden
(dat jullie) terugbetalen(dat jullie) terugbetaalden
(dat gij) terugbetalet(dat gij) terugbetaaldet
(dat zij) terugbetalen(dat zij) terugbetaalden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
betaal terugbetaalt terug
Participles
Present participlePast participle
terugbetalend, terugbetalende(hebben) terugbetaald

Translations

Englishrefund; reimburse
Esperantoristorni