Information about the word redeneren (Dutch → Esperanto: rezoni)

Part of speechverb
Pronunciation/redəˈnerə(n)/
Hyphenationre·de·ne·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) redeneer(ik) redeneerde
(jij) redeneert(jij) redeneerde
(hij) redeneert(hij) redeneerde
(wij) redeneren(wij) redeneerden
(jullie) redeneren(jullie) redeneerden
(gij) redeneert(gij) redeneerdet
(zij) redeneren(zij) redeneerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) redenere(dat ik) redeneerde
(dat jij) redenere(dat jij) redeneerde
(dat hij) redenere(dat hij) redeneerde
(dat wij) redeneren(dat wij) redeneerden
(dat jullie) redeneren(dat jullie) redeneerden
(dat gij) redeneret(dat gij) redeneerdet
(dat zij) redeneren(dat zij) redeneerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
redeneerredeneert
Participles
Present participlePast participle
redenerend, redenerende(hebben) geredeneerd

Usage samples

Zo redeneerden Jack Ryan en zijn makkers uit de steenkolenmijnen van Aberfoyle.

Translations

Catalanraonar
Englishreason
Esperantorezoni
Faeroesehugsa
Frenchraisonner
Germanräsonieren; schließen; urteilen
Spanishrazonar