Information about the word 'terugsturen' [dut] (epo: resendi)

Synonyms: heruitzenden, retourneren, terugbezorgen, terugwijzen, terugzenden

Conjugation

Indicative mood
Present tense	Past tense
(ik) stuur terug	(ik) stuurde terug
(jij) stuurt terug	(jij) stuurde terug
(hij) stuurt terug	(hij) stuurde terug
(wij) sturen terug	(wij) stuurden terug
(jullie) sturen terug	(jullie) stuurden terug
(gij) stuurt terug	(gij) stuurdet terug
(zij) sturen terug	(zij) stuurden terug
Subjunctive mood
Present tense	Past tense
(dat ik) terugsture	(dat ik) terugstuurde
(dat jij) terugsture	(dat jij) terugstuurde
(dat hij) terugsture	(dat hij) terugstuurde
(dat wij) terugsturen	(dat wij) terugstuurden
(dat jullie) terugsturen	(dat jullie) terugstuurden
(dat gij) terugsturet	(dat gij) terugstuurdet
(dat zij) terugsturen	(dat zij) terugstuurden
Imperative mood
Singular/Plural	Plural
stuur terug	stuurt terug
Participles
Present participle	Past participle
terugsturend, terugsturende	(hebben) teruggestuurd

English	relay; resend; send back
Esperanto	resendi
French	rejeter; renvoyer; repousser; retourner
German	zurücksenden
Italian	rinviare
Papiamento	debolbé
Polish	odesłać
Spanish	devolver