Information about the word terugkaatsen (Dutch → Esperanto: reflektiĝi)

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) kaatst terug(hij) kaatste terug
(zij) kaatsen terug(zij) kaatsten terug
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) terugkaatse(dat hij) terugkaatste
(dat zij) terugkaatsen(dat zij) terugkaatsten
Participles
Present participlePast participle
terugkaatsend, terugkaatsende(hebben) teruggekaatst

Translations

Esperantoreflektiĝi
Frenchse réfléchir