Information about the word repareren (Dutch → Esperanto: rebonigi)

Synonyms: herstellen, verhelpen, weer goed maken

Part of speechverb
Pronunciation/repaˈrerə(n)/
Hyphenationre·pa·re·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) repareer(ik) repareerde
(jij) repareert(jij) repareerde
(hij) repareert(hij) repareerde
(wij) repareren(wij) repareerden
(jullie) repareren(jullie) repareerden
(gij) repareert(gij) repareerdet
(zij) repareren(zij) repareerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) reparere(dat ik) repareerde
(dat jij) reparere(dat jij) repareerde
(dat hij) reparere(dat hij) repareerde
(dat wij) repareren(dat wij) repareerden
(dat jullie) repareren(dat jullie) repareerden
(dat gij) repareret(dat gij) repareerdet
(dat zij) repareren(dat zij) repareerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
repareerrepareert
Participles
Present participlePast participle
reparerend, reparerende(hebben) gerepareerd

Usage samples

Nee, er moet worden opgeruimd, zodat het dak gerepareerd kan worden.

Translations

Esperantorebonigi