Information about the word profiteren (Dutch → Esperanto: profiti)

Synonyms: voordeel trekken uit, winst maken

Part of speechverb
Pronunciation/profiˈterə(n)/
Hyphenationpro·fi·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) profiteer(ik) profiteerde
(jij) profiteert(jij) profiteerde
(hij) profiteert(hij) profiteerde
(wij) profiteren(wij) profiteerden
(jullie) profiteren(jullie) profiteerden
(gij) profiteert(gij) profiteerdet
(zij) profiteren(zij) profiteerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) profitere(dat ik) profiteerde
(dat jij) profitere(dat jij) profiteerde
(dat hij) profitere(dat hij) profiteerde
(dat wij) profiteren(dat wij) profiteerden
(dat jullie) profiteren(dat jullie) profiteerden
(dat gij) profiteret(dat gij) profiteerdet
(dat zij) profiteren(dat zij) profiteerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
profiteerprofiteert
Participles
Present participlePast participle
profiterend, profiterende(hebben) geprofiteerd

Usage samples

Profiteer van deze exclusieve hotelaanbiedingen en ga er een paar dagen heerlijk tussenuit.
Hij profiteerde van de dood van zijn vrouw.
Maar daar zou hij toch niet van geprofiteerd hebben?
Als het weer goed blijft, moeten we daarvan profiteren.

Translations

Catalanaprofitar‐se
Danishprofitere
Englishprofit
Esperantoprofiti
Finnishhyötyä
Frenchprofiter
Germanprofitieren
Italianapprofittare
Portugueseaproveitar; lucrar; tirar proveito de
Saterland Frisianprofitierje
Spanishaprovecharse
Swedishprofitera