Information about the word bewenen (Dutch → Esperanto: priplori)

Synonyms: bejammeren, betreuren

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈʋenə(n)/
Hyphenationbe·we·nen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) beween(ik) beweende
(jij) beweent(jij) beweende
(hij) beweent(hij) beweende
(wij) bewenen(wij) beweenden
(jullie) bewenen(jullie) beweenden
(gij) beweent(gij) beweendet
(zij) bewenen(zij) beweenden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bewene(dat ik) beweende
(dat jij) bewene(dat jij) beweende
(dat hij) bewene(dat hij) beweende
(dat wij) bewenen(dat wij) beweenden
(dat jullie) bewenen(dat jullie) beweenden
(dat gij) bewenet(dat gij) beweendet
(dat zij) bewenen(dat zij) beweenden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
beweenbeweent
Participles
Present participlePast participle
bewenend, bewenende(hebben) beweend

Translations

Danishbeklage
Englishbewail
Esperantopriplori
Frenchregretter
Germanbejammern; betrauern
Polishopłakać
Saterland Frisianbejammerje; betruurje
Spanishdeplorar; llorar