Information about the word zich voorbereiden (Dutch → Esperanto: prepari sin)

Synonyms: zich opmaken, zich prepareren, zijn voorbereidingen treffen, zich aangorden

Part of speechreflexive verb
Hyphenationzich voor·be·rei·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bereid mij voor(ik) bereidde mij voor
(jij) bereidt je voor(jij) bereidde je voor
(hij) bereidt zich voor(hij) bereidde zich voor
(wij) bereiden ons voor(wij) bereidden ons voor
(jullie) bereiden ons voor(jullie) bereidden ons voor
(gij) bereidt u voor(gij) bereiddet u voor
(zij) bereiden zich voor(zij) bereidden zich voor
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) mij voorbereide(dat ik) mij voorbereidde
(dat jij) je voorbereide(dat jij) je voorbereidde
(dat hij) zich voorbereide(dat hij) zich voorbereidde
(dat wij) ons voorbereiden(dat wij) ons voorbereidden
(dat jullie) ons voorbereiden(dat jullie) ons voorbereidden
(dat gij) u voorbereidet(dat gij) u voorbereiddet
(dat zij) zich voorbereiden(dat zij) zich voorbereidden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bereid je voorbereidt je voor
Participles
Present participlePast participle
zich voorbereidend, zich voorbereidende(hebben) zich voorbereid

Usage samples

Het is verstandig u hierop voor te bereiden.
Bereid je voor op de dood.
Een heel jaar lang had ik me op deze dag voorbereid, natuurlijk in de hoop de hoofdprijs te winnen.
Hoe kan ik me nu voorbereiden als ik niet weet wat er komt?