Information about the word vooruitzien (Dutch → Esperanto: antaŭvidi)

Synonyms: bedacht zijn op, verwachten, voorzien

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zie vooruit(ik) zag vooruit
(jij) ziet vooruit(jij) zag vooruit
(hij) ziet vooruit(hij) zag vooruit
(wij) zien vooruit(wij) zagen vooruit
(jullie) zien vooruit(jullie) zagen vooruit
(gij) ziet vooruit(gij) zaagt vooruit
(zij) zien vooruit(zij) zagen vooruit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) vooruitzie(dat ik) vooruitzage
(dat jij) vooruitzie(dat jij) vooruitzage
(dat hij) vooruitzie(dat hij) vooruitzage
(dat wij) vooruitzien(dat wij) vooruitzagen
(dat jullie) vooruitzien(dat jullie) vooruitzagen
(dat gij) vooruitziet(dat gij) vooruitzaget
(dat zij) vooruitzien(dat zij) vooruitzagen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zie vooruitziet vooruit
Participles
Present participlePast participle
vooruitziend, vooruitziende(hebben) vooruitgezien

Translations

Catalanpreveure
Danishforudse
Englishforesee
Esperantoantaŭvidi
Frenchprévoir
Low Germanvorwachten
Malayharapkan; mengharapkan
Polishprzewidywać
Portugueseantever; prever
Spanishesperar; prever
West Frisianfoarsjen