Information about the word betasten (Dutch → Esperanto: palpi)

Synonyms: bevoelen, tasten, voelen, voelen aan, zitten aan, frutselen, palperen, morrelen aan

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈtɑstə(n)/
Hyphenationbe·tas·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) betast(ik) betastte
(jij) betast(jij) betastte
(hij) betast(hij) betastte
(wij) betasten(wij) betastten
(jullie) betasten(jullie) betastten
(gij) betast(gij) betasttet
(zij) betasten(zij) betastten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) betaste(dat ik) betastte
(dat jij) betaste(dat jij) betastte
(dat hij) betaste(dat hij) betastte
(dat wij) betasten(dat wij) betastten
(dat jullie) betasten(dat jullie) betastten
(dat gij) betastet(dat gij) betasttet
(dat zij) betasten(dat zij) betastten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
betastbetast
Participles
Present participlePast participle
betastend, betastende(hebben) betast

Usage samples

Hij betastte voorzichtig zijn oor en verviel in een somber gepeins.

Translations

Catalanpalpar; palpejar
Czechhmatat
Englishfeel; grope; finger
Esperantopalpi
Faeroesekáva; nerta; trilva
Frenchpalper; sentir; tâter
Germanfühlen; befühlen; tasten; antasten; betasten; tappen
Papiamentofula
Portugueseapalpar; palpar; tatear
Saterland Frisianbefäile; fäile; taaste
Spanishpalpar
Thaiคลำ