Information about the word nachtbraken (Dutch → Esperanto: noktfesteni)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈnɑxtbrakə(n)/, /ˈnɑɣbrakə(n)/
Hyphenationnacht·bra·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) nachtbraak(ik) nachtbraakte
(jij) nachtbraakt(jij) nachtbraakte
(hij) nachtbraakt(hij) nachtbraakte
(wij) nachtbraken(wij) nachtbraakten
(jullie) nachtbraken(jullie) nachtbraakten
(gij) nachtbraakt(gij) nachtbraaktet
(zij) nachtbraken(zij) nachtbraakten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) nachtbrake(dat ik) nachtbraakte
(dat jij) nachtbrake(dat jij) nachtbraakte
(dat hij) nachtbrake(dat hij) nachtbraakte
(dat wij) nachtbraken(dat wij) nachtbraakten
(dat jullie) nachtbraken(dat jullie) nachtbraakten
(dat gij) nachtbraket(dat gij) nachtbraaktet
(dat zij) nachtbraken(dat zij) nachtbraakten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
nachtbraaknachtbraakt
Participles
Present participlePast participle
nachtbrakend, nachtbrakende(hebben) genachtbraakt

Translations

Englishmake a night of it
Esperantonoktfesteni