Information about the word montéren (Dutch → Esperanto: munti)

Synonym: zetten

Part of speechverb
Pronunciation/mɔnˈterə(n)/
Hyphenationmon·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) monteer(ik) monteerde
(jij) monteert(jij) monteerde
(hij) monteert(hij) monteerde
(wij) monteren(wij) monteerden
(jullie) monteren(jullie) monteerden
(gij) monteert(gij) monteerdet
(zij) monteren(zij) monteerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) montere(dat ik) monteerde
(dat jij) montere(dat jij) monteerde
(dat hij) montere(dat hij) monteerde
(dat wij) monteren(dat wij) monteerden
(dat jullie) monteren(dat jullie) monteerden
(dat gij) monteret(dat gij) monteerdet
(dat zij) monteren(dat zij) monteerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
monteermonteert
Participles
Present participlePast participle
monterend, monterende(hebben) gemonteerd