Information about the word mishagen (Dutch → Esperanto: malplaĉi)

Synonym: tegenstaan

Part of speechverb
Pronunciation/mɪsˈɦaɣə(n)/
Hyphenationmis·ha·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) mishaag(ik) mishaagde
(jij) mishaagt(jij) mishaagde
(hij) mishaagt(hij) mishaagde
(wij) mishagen(wij) mishaagden
(jullie) mishagen(jullie) mishaagden
(gij) mishaagt(gij) mishaagdet
(zij) mishagen(zij) mishaagden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) mishage(dat ik) mishaagde
(dat jij) mishage(dat jij) mishaagde
(dat hij) mishage(dat hij) mishaagde
(dat wij) mishagen(dat wij) mishaagden
(dat jullie) mishagen(dat jullie) mishaagden
(dat gij) mishaget(dat gij) mishaagdet
(dat zij) mishagen(dat zij) mishaagden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
mishaagmishaagt
Participles
Present participlePast participle
mishagend, mishagende(hebben) mishaagd

Usage samples

Terwijl hij wegreed, viel de blik van de beledigde en vertoornde Jan op de boer die hem vroeger op de dag al had mishaagd.
Mishaagt je dat?

Translations

Englishdisplease
Esperantomalplaĉi
Frenchdéplaire
Germanmißfallen