Information about the word assembleren (Dutch → Esperanto: kunmunti)

Part of speechverb
Pronunciation/ɑsɛmˈbleːrə(n)/
Hyphenationas·sem·ble·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) assembleer(ik) assembleerde
(jij) assembleert(jij) assembleerde
(hij) assembleert(hij) assembleerde
(wij) assembleren(wij) assembleerden
(jullie) assembleren(jullie) assembleerden
(gij) assembleert(gij) assembleerdet
(zij) assembleren(zij) assembleerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) assemblere(dat ik) assembleerde
(dat jij) assemblere(dat jij) assembleerde
(dat hij) assemblere(dat hij) assembleerde
(dat wij) assembleren(dat wij) assembleerden
(dat jullie) assembleren(dat jullie) assembleerden
(dat gij) assembleret(dat gij) assembleerdet
(dat zij) assembleren(dat zij) assembleerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
assembleerassembleert
Participles
Present participlePast participle
assemblerend, assemblerende(hebben) geassembleerd

Translations

Englishassemble
Esperantokunmunti