Information about the word meespelen (Dutch → Esperanto: kunludi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈmespelə(n)/
Hyphenationmee·spe·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) speel mee(ik) speelde mee
(jij) speelt mee(jij) speelde mee
(hij) speelt mee(hij) speelde mee
(wij) spelen mee(wij) speelden mee
(jullie) spelen mee(jullie) speelden mee
(gij) speelt mee(gij) speeldet mee
(zij) spelen mee(zij) speelden mee
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) meespele(dat ik) meespeelde
(dat jij) meespele(dat jij) meespeelde
(dat hij) meespele(dat hij) meespeelde
(dat wij) meespelen(dat wij) meespeelden
(dat jullie) meespelen(dat jullie) meespeelden
(dat gij) meespelet(dat gij) meespeeldet
(dat zij) meespelen(dat zij) meespeelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
speel meespeelt mee
Participles
Present participlePast participle
meespelend, meespelende(hebben) meegespeeld

Translations

Englishplay together
Esperantokunludi
Luxemburgishmatspillen