Information about the word afrasteren (Dutch → Esperanto: kradi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfrɑstərə(n)/
Hyphenationaf·ras·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) raster af(ik) rasterde af
(jij) rastert af(jij) rasterde af
(hij) rastert af(hij) rasterde af
(wij) rasteren af(wij) rasterden af
(jullie) rasteren af(jullie) rasterden af
(gij) rastert af(gij) rasterdet af
(zij) rasteren af(zij) rasterden af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afrastere(dat ik) afrasterde
(dat jij) afrastere(dat jij) afrasterde
(dat hij) afrastere(dat hij) afrasterde
(dat wij) afrasteren(dat wij) afrasterden
(dat jullie) afrasteren(dat jullie) afrasterden
(dat gij) afrasteret(dat gij) afrasterdet
(dat zij) afrasteren(dat zij) afrasterden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
raster afrastert af
Participles
Present participlePast participle
afrasterend, afrasterende(hebben) afgerasterd

Translations

Englishfence in; fence off; rail in; rail off
Esperantokradi
Germanvergittern
Icelandicafgirða; girða af
West Frisianôffreedzje