Synonyms: componeren, schrijven
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) stel samen | (ik) stelde samen |
(jij) stelt samen | (jij) stelde samen |
(hij) stelt samen | (hij) stelde samen |
(wij) stellen samen | (wij) stelden samen |
(jullie) stellen samen | (jullie) stelden samen |
(gij) stelt samen | (gij) steldet samen |
(zij) stellen samen | (zij) stelden samen |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) samenstelle | (dat ik) samenstelde |
(dat jij) samenstelle | (dat jij) samenstelde |
(dat hij) samenstelle | (dat hij) samenstelde |
(dat wij) samenstellen | (dat wij) samenstelden |
(dat jullie) samenstellen | (dat jullie) samenstelden |
(dat gij) samenstellet | (dat gij) samensteldet |
(dat zij) samenstellen | (dat zij) samenstelden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
stel samen | stelt samen |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
samenstellend, samenstellende | (hebben) samengesteld |