Information about the word colporteren (Dutch → Esperanto: kolporti)

Synonyms: leuren, venten

Part of speechverb
Pronunciation/kɔlpɔrˈterə(n)/
Hyphenationcol·por·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) colporteer(ik) colporteerde
(jij) colporteert(jij) colporteerde
(hij) colporteert(hij) colporteerde
(wij) colporteren(wij) colporteerden
(jullie) colporteren(jullie) colporteerden
(gij) colporteert(gij) colporteerdet
(zij) colporteren(zij) colporteerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) colportere(dat ik) colporteerde
(dat jij) colportere(dat jij) colporteerde
(dat hij) colportere(dat hij) colporteerde
(dat wij) colporteren(dat wij) colporteerden
(dat jullie) colporteren(dat jullie) colporteerden
(dat gij) colporteret(dat gij) colporteerdet
(dat zij) colporteren(dat zij) colporteerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
colporteercolporteert
Participles
Present participlePast participle
colporterend, colporterende(hebben) gecolporteerd

Translations

Afrikaanssmous
Englishsell door‐to‐door
Esperantokolporti
Faeroesebjóða til sølu við dyrnar
Germanhausieren; kolportieren
Saterland Frisianbunterje; kolportierje
Spanishvender como buhonero