Information about the word kneden (Dutch → Esperanto: knedi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈknedə(n)/
Hyphenationkne·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kneed(ik) kneedde
(jij) kneedt(jij) kneedde
(hij) kneedt(hij) kneedde
(wij) kneden(wij) kneedden
(jullie) kneden(jullie) kneedden
(gij) kneedt(gij) kneeddet
(zij) kneden(zij) kneedden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) knede(dat ik) kneedde
(dat jij) knede(dat jij) kneedde
(dat hij) knede(dat hij) kneedde
(dat wij) kneden(dat wij) kneedden
(dat jullie) kneden(dat jullie) kneedden
(dat gij) knedet(dat gij) kneeddet
(dat zij) kneden(dat zij) kneedden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kneedkneedt
Participles
Present participlePast participle
knedend, knedende(hebben) gekneed

Translations

Catalanpastar
Czechhníst; masírovat
Englishknead
Esperantoknedi
Faeroeseelta; knoða
Frenchpétrir
Germankneten
Saterland Frisiankneede; truchmoange; wälje
Spanishamasar
Swedishknåda