Information about the word castreren (Dutch → Esperanto: kastri)

Synonyms: lubben, ontmannen, snijden

Part of speechverb
Pronunciation/kɑˈstrerə(n)/
Hyphenationcas·tre·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) castreer(ik) castreerde
(jij) castreert(jij) castreerde
(hij) castreert(hij) castreerde
(wij) castreren(wij) castreerden
(jullie) castreren(jullie) castreerden
(gij) castreert(gij) castreerdet
(zij) castreren(zij) castreerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) castrere(dat ik) castreerde
(dat jij) castrere(dat jij) castreerde
(dat hij) castrere(dat hij) castreerde
(dat wij) castreren(dat wij) castreerden
(dat jullie) castreren(dat jullie) castreerden
(dat gij) castreret(dat gij) castreerdet
(dat zij) castreren(dat zij) castreerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
castreercastreert
Participles
Present participlePast participle
castrerend, castrerende(hebben) gecastreerd

Usage samples

Omdat het zijn kostwinning was, had Panionios al heel wat jongens gecastreerd en dat deed hij ook met Hermotimos.

Translations

Catalancapar; castrar
Englishcastrate; geld
Esperantokastri
Faeroesegelda
Germanentmannen; kastrieren; verschneiden
Latincastrare
Portuguesecastrar
Saterland Frisiankastrierje; sniede
Spanishcastrar