Information about the word kamperen (Dutch → Esperanto: kampadi)

Synonyms: légeren, gelegerd zijn

Part of speechverb
Pronunciation/kɑmˈperə(n)/
Hyphenationkam·pe·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kampeer(ik) kampeerde
(jij) kampeert(jij) kampeerde
(hij) kampeert(hij) kampeerde
(wij) kamperen(wij) kampeerden
(jullie) kamperen(jullie) kampeerden
(gij) kampeert(gij) kampeerdet
(zij) kamperen(zij) kampeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) kampere(dat ik) kampeerde
(dat jij) kampere(dat jij) kampeerde
(dat hij) kampere(dat hij) kampeerde
(dat wij) kamperen(dat wij) kampeerden
(dat jullie) kamperen(dat jullie) kampeerden
(dat gij) kamperet(dat gij) kampeerdet
(dat zij) kamperen(dat zij) kampeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kampeerkampeert
Participles
Present participlePast participle
kamperend, kamperende(hebben) gekampeerd

Usage samples

Heer Bommel had het plan opgevat om te gaan kamperen en omdat alleen zijn remmend werkt op de geest, terwijl het bovendien prettig is wanneer men sommige werkzaamheden aan anderen kan overlaten, had hij ook Tom Poes uitgenodigd.

Translations

Catalanacampar
Danishcampere
Englishbe encamped; camp; camp out; lie encamped
Esperantokampadi; kampi; kamploĝi; kampumi
Germanim Freien lagern; kampieren
Papiamentokampa
Portugueseacampar
Spanishacampar
West Frisiankampearje