Information about the word bekonkelen (Dutch → Esperanto: intrigi)

Synonyms: intrigeren, konkelen, kuipen

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈkɔŋkələ(n)/
Hyphenationbe·kon·ke·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bekonkel(ik) bekonkelde
(jij) bekonkelt(jij) bekonkelde
(hij) bekonkelt(hij) bekonkelde
(wij) bekonkelen(wij) bekonkelden
(jullie) bekonkelen(jullie) bekonkelden
(gij) bekonkelt(gij) bekonkeldet
(zij) bekonkelen(zij) bekonkelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bekonkele(dat ik) bekonkelde
(dat jij) bekonkele(dat jij) bekonkelde
(dat hij) bekonkele(dat hij) bekonkelde
(dat wij) bekonkelen(dat wij) bekonkelden
(dat jullie) bekonkelen(dat jullie) bekonkelden
(dat gij) bekonkelet(dat gij) bekonkeldet
(dat zij) bekonkelen(dat zij) bekonkelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bekonkelbekonkelt
Participles
Present participlePast participle
bekonkelend, bekonkelende(hebben) bekonkeld

Translations

Catalanintrigar
Englishscheme
Esperantointrigi
Finnishjuonitella
Frenchintriguer
GermanRänke anzetteln; intrigieren; Ränke schmieden; heimlich arbeiten
Portugueseenredar; intrigar
Saterland Frisianintrigierje
Spanishintrigar; tramar