Information about the word informeren (Dutch → Esperanto: informi)

Synonyms: berichten, inlichten, verwittigen, voorlichten

Part of speechverb
Pronunciation/ɪnfɔrˈmerə(n)/
Hyphenationin·for·me·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) informeer(ik) informeerde
(jij) informeert(jij) informeerde
(hij) informeert(hij) informeerde
(wij) informeren(wij) informeerden
(jullie) informeren(jullie) informeerden
(gij) informeert(gij) informeerdet
(zij) informeren(zij) informeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) informere(dat ik) informeerde
(dat jij) informere(dat jij) informeerde
(dat hij) informere(dat hij) informeerde
(dat wij) informeren(dat wij) informeerden
(dat jullie) informeren(dat jullie) informeerden
(dat gij) informeret(dat gij) informeerdet
(dat zij) informeren(dat zij) informeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
informeerinformeert
Participles
Present participlePast participle
informerend, informerende(hebben) geïnformeerd

Usage samples

Morgenavond, heeft men mij geïnformeerd.
Nabestaanden van de verongelukten zijn geïnformeerd.

Translations

Afrikaansin kennis stel; inlig
Albanianlajmëroj
Catalaninformar
Czechoznámit; sdělit
Englishinform; report; acquaint; enlighten; notify; advise; apprise
Esperantoinformi
Faeroeseupplýsa
Frenchapprendre à; informer; renseigner
GermanAuskunft geben; benachrichtigen; informieren; mitteilen; unterrichten; in Kenntnis setzen
Hungarianinformál; tájékoztat
Italianinformare; insegnare
Low Germanberichten
Papiamentoinformá
Polishinformować
Portugueseinformar; noticiar; participar
Romanianinforma
Saterland FrisianBescheed tälle; Beskeed tälle; boodje; boskupje; informierje; meedeele
Spanishinformar
Turkishbildirmek