Information about the word induceren (Dutch → Esperanto: indukti)

Part of speechverb
Pronunciation/ɪndyˈserə(n)/
Hyphenationin·du·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) induceer(ik) induceerde
(jij) induceert(jij) induceerde
(hij) induceert(hij) induceerde
(wij) induceren(wij) induceerden
(jullie) induceren(jullie) induceerden
(gij) induceert(gij) induceerdet
(zij) induceren(zij) induceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) inducere(dat ik) induceerde
(dat jij) inducere(dat jij) induceerde
(dat hij) inducere(dat hij) induceerde
(dat wij) induceren(dat wij) induceerden
(dat jullie) induceren(dat jullie) induceerden
(dat gij) induceret(dat gij) induceerdet
(dat zij) induceren(dat zij) induceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
induceerinduceert
Participles
Present participlePast participle
inducerend, inducerende(hebben) geïnduceerd

Usage samples

Wordt in een gesloten keten een spanning geïnduceerd, dan zal hierdoor tevens een stroom ontstaan.

Translations

Catalaninduir
Englishinduce
Esperantoindukti
Finnishjohtaa
Germaninduzieren
Spanishinducir