Synonyms: accelereren, gas geven, verhaasten, versnellen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /bəˈspudəɣə(n)/ |
---|
Hyphenation | be·spoe·di·gen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) bespoedig | (ik) bespoedigde |
(jij) bespoedigt | (jij) bespoedigde |
(hij) bespoedigt | (hij) bespoedigde |
(wij) bespoedigen | (wij) bespoedigden |
(jullie) bespoedigen | (jullie) bespoedigden |
(gij) bespoedigt | (gij) bespoedigdet |
(zij) bespoedigen | (zij) bespoedigden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) bespoedige | (dat ik) bespoedigde |
(dat jij) bespoedige | (dat jij) bespoedigde |
(dat hij) bespoedige | (dat hij) bespoedigde |
(dat wij) bespoedigen | (dat wij) bespoedigden |
(dat jullie) bespoedigen | (dat jullie) bespoedigden |
(dat gij) bespoediget | (dat gij) bespoedigdet |
(dat zij) bespoedigen | (dat zij) bespoedigden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
bespoedig | bespoedigt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
bespoedigend, bespoedigende | (hebben) bespoedigd |
Deze strijd zou onze ondergang nog bespoedigen.
Wie weet bespoedigt het de zaken enorm.
Ik dacht dat ik daarmee misschien zijn vertrek bespoedigde, zodat ik weer met mijn echte werk zou kunnen verdergaan en zette mij aan die omvangrijke taak.