Information about the word arceren (Dutch → Esperanto: haĉi)

Synonym: schaduwen

Part of speechverb
Pronunciation/ɑrˈseːrə(n)/
Hyphenationar·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) arceer(ik) arceerde
(jij) arceert(jij) arceerde
(hij) arceert(hij) arceerde
(wij) arceren(wij) arceerden
(jullie) arceren(jullie) arceerden
(gij) arceert(gij) arceerdet
(zij) arceren(zij) arceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) arcere(dat ik) arceerde
(dat jij) arcere(dat jij) arceerde
(dat hij) arcere(dat hij) arceerde
(dat wij) arceren(dat wij) arceerden
(dat jullie) arceren(dat jullie) arceerden
(dat gij) arceret(dat gij) arceerdet
(dat zij) arceren(dat zij) arceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
arceerarceert
Participles
Present participlePast participle
arcerend, arcerende(hebben) gearceerd

Translations

Englishhatch; shade
Esperantohaĉi
Germanschraffieren
Spanishsombrear con rayas
West Frisianskaadstreekje