Information about the word uitwissen (Dutch → Esperanto: forviŝi)

Synonyms: uitvegen, wegvagen, wegvegen, wegwissen, uitvagen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈœy̯̯tʋɪsə(n)/
Hyphenationuit·wis·sen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) wis uit(ik) wiste uit
(jij) wist uit(jij) wiste uit
(hij) wist uit(hij) wiste uit
(wij) wissen uit(wij) wisten uit
(jullie) wissen uit(jullie) wisten uit
(gij) wist uit(gij) wistet uit
(zij) wissen uit(zij) wisten uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitwisse(dat ik) uitwiste
(dat jij) uitwisse(dat jij) uitwiste
(dat hij) uitwisse(dat hij) uitwiste
(dat wij) uitwissen(dat wij) uitwisten
(dat jullie) uitwissen(dat jullie) uitwisten
(dat gij) uitwisset(dat gij) uitwistet
(dat zij) uitwissen(dat zij) uitwisten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
wis uitwist uit
Participles
Present participlePast participle
uitwissend, uitwissende(hebben) uitgewist

Usage samples

En de regen had alle sporen uitgewist?
Er was namelijk geen moeite gespaard om het uit te wissen.
Traz ging hem voor om het moeras en wiste zorgvuldig hun sporen uit.
Ik zal onze voetstappen nu uitwissen.

Translations

Englisherase; wipe; wipe out; efface
Esperantoforviŝi; elviŝi
Frencheffacer
Portugueseapagar; limpar; varrer