Information about the word benijden (Dutch → Esperanto: envii)

Synonym: jaloers zijn op

Part of speechverb
Pronunciation/ˈbəˈnɛi̯də(n)/
Hyphenationbe·nij·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) benijd(ik) benijdde
(jij) benijdt(jij) benijdde
(hij) benijdt(hij) benijdde
(wij) benijden(wij) benijdden
(jullie) benijden(jullie) benijdden
(gij) benijdt(gij) benijddet
(zij) benijden(zij) benijdden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) benijde(dat ik) benijdde
(dat jij) benijde(dat jij) benijdde
(dat hij) benijde(dat hij) benijdde
(dat wij) benijden(dat wij) benijdden
(dat jullie) benijden(dat jullie) benijdden
(dat gij) benijdet(dat gij) benijddet
(dat zij) benijden(dat zij) benijdden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
benijdbenijdt
Participles
Present participlePast participle
benijdend, benijdende(hebben) benijd

Usage samples

Hij benijdde de hoofdcommissaris zijn kamer, die uitkeek over de haven.
Arflane raakte onder de indruk van de mogelijkheden van het schip en benijdde Petchnyoff zijn positie.
Ik zou denken dat menigeen je kan benijden om zo’n baard.

Translations

Catalanenvejar
Czechzávidět
Danishmisunde; være misundelig; være misundelig på
Englishenvy
Esperantoenvii
Finnishkadehtia
Frenchenvier
Germanbeneiden; neidisch sein; neidisch sein auf; mißgönnen; neiden
Icelandicöfunda
Italianinvidiare
Norwegianvære misunnelig på; være misunnelig
Papiamentoenvidiá; kodisiá
Portugueseinvejar
Romanianinvidia
Saterland Frisianbenaidje
Spanishenvidiar
Swedishavundas