Information about the word afmatten (Dutch → Esperanto: ellacigi)

Synonyms: afbeulen, afjakkeren, afpeigeren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfmɑtə(n)/
Hyphenationaf·mat·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) mat af(ik) matte af
(jij) mat af(jij) matte af
(hij) mat af(hij) matte af
(wij) matten af(wij) matten af
(jullie) matten af(jullie) matten af
(gij) mat af(gij) mattet af
(zij) matten af(zij) matten af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afmatte(dat ik) afmatte
(dat jij) afmatte(dat jij) afmatte
(dat hij) afmatte(dat hij) afmatte
(dat wij) afmatten(dat wij) afmatten
(dat jullie) afmatten(dat jullie) afmatten
(dat gij) afmattet(dat gij) afmattet
(dat zij) afmatten(dat zij) afmatten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
mat afmat af
Participles
Present participlePast participle
afmattend, afmattende(hebben) afgemat

Usage samples

Een gesprek met deze knecht matte hem zeer af.
Reeds dagen mat ik mij af, maar het lukt niet.

Translations

Englishfag out; fatigue; tire out
Esperantoellacigi
Italianaffaticare; stancare