Information about the word betéren (Dutch → Esperanto: gudri)

Synonym: teren

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈteːrə(n)/
Hyphenationbe·te·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) beteer(ik) beteerde
(jij) beteert(jij) beteerde
(hij) beteert(hij) beteerde
(wij) beteren(wij) beteerden
(jullie) beteren(jullie) beteerden
(gij) beteert(gij) beteerdet
(zij) beteren(zij) beteerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) betere(dat ik) beteerde
(dat jij) betere(dat jij) beteerde
(dat hij) betere(dat hij) beteerde
(dat wij) beteren(dat wij) beteerden
(dat jullie) beteren(dat jullie) beteerden
(dat gij) beteret(dat gij) beteerdet
(dat zij) beteren(dat zij) beteerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
beteerbeteert
Participles
Present participlePast participle
beterend, beterende(hebben) beteerd