Information about the word opvoeren (Dutch → Esperanto: prezenti)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈopfuːrə(n)/
Hyphenationop·voe·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) voer op(ik) voerde op
(jij) voert op(jij) voerde op
(hij) voert op(hij) voerde op
(wij) voeren op(wij) voerden op
(jullie) voeren op(jullie) voerden op
(gij) voert op(gij) voerdet op
(zij) voeren op(zij) voerden op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opvoere(dat ik) opvoerde
(dat jij) opvoere(dat jij) opvoerde
(dat hij) opvoere(dat hij) opvoerde
(dat wij) opvoeren(dat wij) opvoerden
(dat jullie) opvoeren(dat jullie) opvoerden
(dat gij) opvoeret(dat gij) opvoerdet
(dat zij) opvoeren(dat zij) opvoerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
voer opvoert op
Participles
Present participlePast participle
opvoerend, opvoerende(hebben) opgevoerd

Usage samples

Nooit tevoren was zó’n toneelstuk opgevoerd.

Translations

Afrikaansopvoer
Esperantoprezenti