Information about the word bereiden (Dutch → Esperanto: prepari)

Synonyms: toebereiden, opmaken, voorbereiden, aanmaken

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈrɛi̯də(n)/
Hyphenationbe·rei·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bereid(ik) bereidde
(jij) bereidt(jij) bereidde
(hij) bereidt(hij) bereidde
(wij) bereiden(wij) bereidden
(jullie) bereiden(jullie) bereidden
(gij) bereidt(gij) bereiddet
(zij) bereiden(zij) bereidden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bereide(dat ik) bereidde
(dat jij) bereide(dat jij) bereidde
(dat hij) bereide(dat hij) bereidde
(dat wij) bereiden(dat wij) bereidden
(dat jullie) bereiden(dat jullie) bereidden
(dat gij) bereidet(dat gij) bereiddet
(dat zij) bereiden(dat zij) bereidden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bereidbereidt
Participles
Present participlePast participle
bereidend, bereidende(hebben) bereid

Usage samples

Aan het hof begon men een feestmaal te bereiden, zoals de heer het zijn dienaren had opgedragen.
Ik zou hem een akelige verrassing bereiden.

Translations

Afrikaansvoorberei
Esperantoprepari