Information about the word sommeren (Dutch → Esperanto: sumigi)

Part of speechverb
Hyphenationsom·me·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) sommeer(ik) sommeerde
(jij) sommeert(jij) sommeerde
(hij) sommeert(hij) sommeerde
(wij) sommeren(wij) sommeerden
(jullie) sommeren(jullie) sommeerden
(gij) sommeert(gij) sommeerdet
(zij) sommeren(zij) sommeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) sommere(dat ik) sommeerde
(dat jij) sommere(dat jij) sommeerde
(dat hij) sommere(dat hij) sommeerde
(dat wij) sommeren(dat wij) sommeerden
(dat jullie) sommeren(dat jullie) sommeerden
(dat gij) sommeret(dat gij) sommeerdet
(dat zij) sommeren(dat zij) sommeerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
sommeersommeert
Participles
Present participlePast participle
sommerend, sommerende(hebben) gesommeerd

Translations

Esperantosumigi