Information about the word zich misdragen (Dutch → Esperanto: malbonkonduti)

Part of speechreflexive verb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) misdraag mij(ik) misdroeg mij
(jij) misdraagt je(jij) misdroeg je
(hij) misdraagt zich(hij) misdroeg zich
(wij) misdragen ons(wij) misdroegen ons
(jullie) misdragen ons(jullie) misdroegen ons
(gij) misdraagt u(gij) misdroegt u
(zij) misdragen zich(zij) misdroegen zich
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) mij misdrage(dat ik) mij misdroege
(dat jij) je misdrage(dat jij) je misdroege
(dat hij) zich misdrage(dat hij) zich misdroege
(dat wij) ons misdragen(dat wij) ons misdroegen
(dat jullie) ons misdragen(dat jullie) ons misdroegen
(dat gij) u misdraget(dat gij) u misdroeget
(dat zij) zich misdragen(dat zij) zich misdroegen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
misdraag jemisdraagt je
Participles
Present participlePast participle
zich misdragend, zich misdragende(hebben) zich misdragen

Usage samples

Ge hebt u misdragen, dat is duidelijk.