Information about the word beletten (Dutch → Esperanto: neebligi)

Synonym: verhinderen

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈlɛtə(n)/
Hyphenationbe·let·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) belet(ik) belette
(jij) belet(jij) belette
(hij) belet(hij) belette
(wij) beletten(wij) beletten
(jullie) beletten(jullie) beletten
(gij) belet(gij) belettet
(zij) beletten(zij) beletten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) belette(dat ik) belette
(dat jij) belette(dat jij) belette
(dat hij) belette(dat hij) belette
(dat wij) beletten(dat wij) beletten
(dat jullie) beletten(dat jullie) beletten
(dat gij) belettet(dat gij) belettet
(dat zij) beletten(dat zij) beletten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
beletbelet
Participles
Present participlePast participle
belettend, belettende(hebben) belet

Usage samples

Hoe wil je hem dat beletten?

Translations

Englishprevent
Esperantoneebligi; malebligi
Germanunmöglich machen; unterbinden; ausschließen; hindern
Greekαδυνατώ
Portugueseimpossibilitar